30% fiscale ebitda thin-cap-regel: hoe financieringskostensurplus berekenen?
Beperking interestaftrek
Nieuwe thin-cap-regel
Voor boekjaren die starten op of na 1 januari 2019, zijn de netto-interestlasten, het zgn. financieringskostensurplus, nog slechts aftrekbaar tot 30% van de fiscale ebitda (art. 198/1 WIB 92) . Belgische vennootschappen en Belgische vaste inrichtingen die deel uitmaken van een ‘groep’, moeten deze regel op geconsolideerde basis toepassen.
Conform een de-minimis-regel vallen interestkosten tot maximaal € 3 miljoen per jaar echter niet onder de ebitda-beperkingen en zijn deze dus fiscaal aftrekbaar. Daarnaast zijn ‘standalone entities’, vennootschappen die niet tot een groep behoren, niet aan de nieuwe beperking onderworpen.
Interesten op leningen die gesloten zijn vóór 17 juni 2016 en waaraan na die datum geen fundamentele wijzigingen aangebracht zijn, blijven net als interesten betaald aan genieters in een belastingparadijs onderworpen aan de oude 5/1-thin-cap-regels.
Fiscale ebitda
Voor de toepassing van de nieuwe thin-cap-regel wordt vertrokken van de fiscale ebitda. Omdat het de bedoeling is om de aftrek van interestkosten te koppelen aan de belastbare inkomsten die voortkomen uit de operationele activiteiten, worden de ‘belastingvrije’ inkomsten bij de berekening van de fiscale ebitda buiten beschouwing gelaten.
Download de berekening van de fiscale ebitda van http://tipsenadvies-financieelmanagement.be/download – code FM 06.10.02.
Financieringskostensurplus
Ruime definitie
De nieuwe beperking van de aftrekbaarheid van de financieringskosten beoogt de nettofinancieringskosten, nl. het positieve verschil tussen (i) het geheel aan interesten, die in het belastbare tijdperk als beroepskosten aangemerkt worden en (ii) het geheel aan interesten, die in de winst van het belastbare tijdperk begrepen zijn. Wanneer er per saldo geen nettofinancieringskosten zijn, is er dus ook geen aftrekbeperking.
Zowel de kosten als de opbrengsten worden zeer ruim gedefinieerd. Het maakt daarbij niet uit of de financiering verstrekt wordt door gelieerde of door derde partijen. Kosten en opbrengsten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten, worden eveneens meegerekend, net als de kosten i.v.m. het aantrekken van financiële middelen.
Om tot de kostenzijde van het financieringskostensurplus te behoren, moeten de kosten fiscaal aftrekbaar zijn en mogen zij niet gealloceerd zijn aan een vaste inrichting in een verdragsland. De opbrengsten omvatten op hun beurt enkel de opbrengsten die niet vrijgesteld zijn bij toepassing van een dubbelbelastingverdrag.
Interesten naar Belgisch fiscaal recht
Het KB van 20 december 2019 definieert wat onder ‘economisch gelijkwaardige kosten of opbrengsten’ verstaan moet worden en heeft zich daarbij gebaseerd op de opsomming in de ATAD-richtlijn. In lijn met de OESO-commentaren bij actiepunt 4 van het BEPS-rapport wordt daarbij rekening gehouden met de bestaande definities naar Belgisch fiscaal en burgerlijk recht.
Bijgevolg lezen we in het verslag aan de koning bij KB van 20 december 2019 dat de volgende inkomsten reeds als ‘interest’ naar Belgisch fiscaal recht kwalificeren en daarom niet als ‘economisch gelijkwaardig aan interest’ aangemerkt moeten worden: (i) betalingen aan winstdelende leningen, (ii) toegerekende rente op o.m. converteerbare obligaties en nulcouponobligaties, (iii) het financieringskostenelement van financiële leasingcontracten en (iv) de rente of het hogere bedrag dat de ontlener op de eindvervaldag boven op zijn initiële interest terugbetaald krijgt bij bepaalde alternatieve financieringsregelingen zoals islamitische financiering.
Als de investeerder bij een alternatieve financieringsregeling recht heeft op een deel van de opbrengst, dan is er eerder sprake van een winstuitkering. Daarom wordt dit type betaling buiten het financieringskostensurplus gelaten.
Betalingen als gevolg van een operationele leasing worden evenmin in het financieringskostensurplus opgenomen, tenzij de overeenkomst in een interestbestanddeel voorziet, bv. bij gespreide of uitgestelde betaling van de operationele leasingbetalingen.
Gekapitaliseerde rente
Als in de balanswaarde van een gekapitaliseerd actief gekapitaliseerde rente opgenomen is, dan worden de fiscaal aftrekbare afschrijvingen op de rentecomponent in de waarde van het actief als gelijkwaardig aan interest aangemerkt. Een zelfde redenering wordt toegepast op de aftrekbare waardevermindering, wanneer een geactiveerde voorraad of bestelling in uitvoering een bedrag aan interest op schuldfinanciering omvat.
Verrekenprijzen
Bij toepassing van de OESO-aanbevelingen m.b.t. transfer pricing kan een entiteit zonder substantie nooit een hogere winst neerzetten dan de vergoeding voor het risicoloze gebruik van haar kapitaal. Voor de toepassing van het financieringskostensurplus vallen enkel de ten laste genomen (en dus geen genoten) vergoedingen verschuldigd aan groepsvennootschappen onder de noemer ‘interest’.
Afgeleide producten
België kent weinig tot geen bijzondere wettelijke bepalingen m.b.t. eventuele notionele interestbedragen in het kader van afgeleide instrumenten of hedgingregelingen m.b.t. de lening van een entiteit. Winsten en verliezen als gevolg van dergelijke afgeleide producten worden in België, en dit ongeacht de positie die deze producten afdekken (hedging), doorgaans gekwalificeerd als ‘bedrijfswinst of -verlies’. Daarom aanziet het KB ze niet als economisch gelijkwaardig aan interesten.
Wisselkoersresultaten
Wisselkoersresultaten op leningen en instrumenten i.v.m. aantrekken van financiële middelen die aangegaan zijn in vreemde valuta, worden enkel als financieringskosten aangemerkt in de mate dat zij zich voordoen in het kader van de betaling van interesten in uitvoering van een leningsovereenkomst. Wisselkoersresultaten m.b.t. de hoofdsom worden niet geviseerd.
Garantieprovisies
Garantieprovisies voor financieringsregelingen, afsluitprovisies en soortgelijke kosten i.v.m. het lenen van middelen worden momenteel fiscaal niet als ‘interest’ aanzien. Omdat deze kosten economisch echter betrekking hebben op de opening van een (ongebruikt) krediet, worden zij voor toepassing van het financieringskostensurplus wel als ‘interest’ aangemerkt.
Renteloze vordering
De Belgische boekhoudwetgeving veronderstelt dat er in de nominale waarde van een renteloze of een abnormaal laagrentende vordering die na meer dan één jaar betaalbaar is, een impliciete interestkost opgenomen is. Daarom wordt boekhoudkundig pro rata temporis rente in resultaat genomen. Als deze rente fiscaal aftrekbaar is of in de winst begrepen is, dan maakt het disconto ook deel uit van het financieringskostensurplus.
Ruling
De belastingplichtigen kunnen middels een voorafgaande rulingbeslissing ook andere vormen van vergoeding laten kwalificeren als een onderdeel van het financieringskostensurplus. Dan moet wel aangetoond worden dat het een vergoeding behelst die economisch gezien een tegenprestatie is voor de terbeschikkingstelling van vermogen aan een derde. Opmerkelijk is wel dat de rulingbeslissing dan niet alleen de aanvrager verbindt, maar ook de tegenpartij van de financiële transactie in kwestie.
- De aftrek van het financieringskostensurplus is vanaf aanslagjaar 2020 beperkt tot het hoogste van € 3 miljoen of 30% van de fiscale ebitda. Kosten en opbrengsten die economisch gelijkwaardig zijn aan interesten, maken ook deel uit van de berekening van dat financieringskostensurplus.
- Een KB verduidelijkt nu dat onder meer bij de berekening van het financieringskostensurplus opgenomen worden: wisselkoersverschillen op interestbetalingen, de impliciete rente op renteloze of abnormaal laagrentende vorderingen, de fiscaal afschrijfbare rente opgenomen in de balanswaarde van een gekapitaliseerd actief, ... Notionele interestbedragen in het kader van afgeleide producten worden daarentegen niet als gelijkwaardig aan interesten aangemerkt.