Ontbinding schenking: geen schenkbelasting?
Schenking. Ietwat kort door de bocht kunnen twee types van schenkingen onderscheiden worden: schenkingen om de begiftigde ‘te helpen’ en schenkingen in het kader van een successieplanning. De eerste soort schenkingen gebeurt meestal ter gelegenheid van een belangrijke gebeurtenis: een huwelijk, de aankoop, bouw of verbouwing van een woning, de opstart van een nieuwe zaak, ... Aan dit type schenking worden meestal weinig of geen voorwaarden gekoppeld. De schenking gebeurt ook veelal via een eenvoudige bankgift. Aan een schenking in het kader van een successieplanning zijn vaak veel meer voorwaarden gekoppeld, die erop gericht zijn om de schenking met het nodige comfort voor de schenker te verrichten. Voor deze schenkingen verkiest de schenker dan meestal de notariële vorm.
Modaliteiten. Aan een schenking in het kader van een successieplanning wordt vaak een voorbehoud van vruchtgebruik gekoppeld. De schenker behoudt zo niet alleen levenslang de inkomsten uit de geschonken goederen, maar dat vruchtgebruik levert ook een zekere vorm van controle op. De begiftigde kan dan immers enkel over de blote eigendom beschikken. Alle beslissingen die de blote eigenaar wil nemen, moeten de rechten van de vruchtgebruiker respecteren. Daarnaast zijn er nog vele andere modaliteiten, courante en minder courante, die gekoppeld kunnen worden aan een schenking, zoals een conventioneel beding van terugkeer, een verbod tot inbreng in de huwelijksgemeenschap, een vervreemdingsverbod, ...
Aanpassen? Op het ogenblik van het tot stand komen van de schenking, moeten de partijen kiezen welke modaliteiten zij willen voorzien. Hun voorkeuren kunnen echter doorheen de tijd wijzigen. Als het ‘wantrouwen’ tegen een schoonkind na verloop van tijd wegebt, dan vindt de schenker een inbrengverbod misschien niet langer noodzakelijk. Een meerderheid is het erover eens dat met akkoord van de schenker het geschonken goed toch ingebracht mag worden in de huwelijksgemeenschap, maar een minderheid zal deze inbreng nog steeds afraden of zelfs weigeren uit te voeren, zelfs na het overlijden van de schenker. In welke mate partijen de voorwaarden bedongen in een schenkingsakte nadien nog kunnen wijzigen, is minstens betwist. Een strekking in de rechtsleer is erg streng en vermijdt elke latere wijziging aan een eerdere schenking. Een ander gedeelte van de rechtsleer stelt dan weer dat voorwaarden die ten laste van de begiftigde bedongen werden, nadien wel verlicht mogen worden, maar geenszins verzwaard kunnen worden.
Fiscaal. Daarnaast is er in deze laatste groep ook nog een discussie over de fiscale impact van dergelijke wijzigingen. De aanpassing van de schenking doet opnieuw schenkbelasting of desgevallend een nieuwe driejarige risicoperiode in de erfbelasting ontstaan.
Ontbinding? Is het dan, rekening houdend met deze discussie omtrent de mogelijkheid om modaliteiten van een schenking te wijzigen, wél mogelijk om de schenking in haar geheel te ontbinden en eenvoudigweg opnieuw te schenken, met modaliteiten die aangepast zijn aan de wensen van de partijen op dat moment? Een belangrijk principe inzake schenkingen is immers dat deze steeds definitief en onherroepelijk zijn. Een schenking is echter ook een overeenkomst, en een basisbeginsel in ons recht is dat elke overeenkomst beëindigd kan worden, met akkoord van alle partijen.
Fiscale gevolgen. De Vlaamse Belastingdienst heeft zich in een concreet dossier uitgesproken over de fiscale gevolgen van de ontbinding van een schenking gevolgd door een nieuwe schenking. In de voorgelegde situatie hadden de schenkers meer dan twintig jaar eerder geschonken aan hun kinderen. De destijds uitgewerkte planning en de modaliteiten van de schenking stemden evenwel niet meer overeen met de wensen van de verschillende partijen. Vlabel (voorafg. besl. nr. 19048, 04.11.2019) bevestigde dat ter gelegenheid van de ontbinding van de schenking geen schenkbelasting verschuldigd is, aangezien er in hoofde van de partijen geen ‘animus donandi’ (= de wil om te schenken) aanwezig is. De nieuwe schenking is wel principieel onderworpen aan schenkbelasting of er is erfbelasting verschuldigd indien de schenker binnen de drie jaar vanaf de datum van de nieuwe niet-geregistreerde schenking zou overlijden. In de aan de Vlaamse Belastingdienst voorgelegde casus ging het evenwel om de vrijgestelde schenking van een familiale onderneming.
Praktisch. De bevestiging van Vlabel leidt ertoe dat partijen die niet langer tevreden zijn over hun in het verleden verrichte schenkingen, kunnen overwegen om de schenking te ontbinden om vervolgens met gewijzigde voorwaarden opnieuw te schenken. Op zich geldt deze beslissing enkel voor de voorgelegde casus, maar ze heeft minstens een zekere precedentswaarde. Er kan ook uit afgeleid worden dat bij ontbinding van een onrechtstreekse schenking, bv. een bankgift, evenmin de driejarige risicoperiode in de erfbelasting toepassing vindt op deze ontbinding.