Welk belastingtarief op een opzegvergoeding?
Een handelsvertegenwoordiger wordt begin 2010 ontslagen. Hij richt onmiddellijk een BVBA op en benoemt zichzelf tot zaakvoerder. Zijn BVBA kent hem in 2010 geen loon toe, maar wel VAA, en ze betaalt hem huur waarvan een deel geherkwalificeerd moet worden in loon. In 2011 ontvangt de man van zijn ex-werkgever een opzegvergoeding van € 85.000 die hij correct aangeeft en die volgens hem belast moet worden tegen de gemiddelde aanslagvoet voor inkomstenjaar 2010.
Standpunt Administratie
De fiscus vestigt de aanslag volgens de gegevens van de aangifte. Hij past echter de gemiddelde aanslagvoet voor inkomstenjaar 2009 toe, die veel hoger is dan die voor 2010. Volgens de fiscus is 2009 immers het laatste jaar waarin de man een normale beroepswerkzaamheid gehad heeft.
Standpunt rechter
De rechter geeft de fiscus ongelijk. Het laatste jaar waarin een normale beroepswerkzaamheid uitgeoefend werd is wel degelijk 2010. De wet stelt geen andere voorwaarden dan het normale karakter van de beroepswerkzaamheid. Het is niet vereist dat die beroepswerkzaamheid van dezelfde aard en met dezelfde oorzaak is, of eenzelfde niveau van inkomsten, welvaart of sociale bescherming garandeert als die waarvoor de opzegvergoeding betaald wordt.
Commentaar
Afzonderlijk tarief. Opzegvergoedingen zijn beroepsinkomsten, maar ze worden anders dan gewone beroepsinkomsten niet belast tegen de progressieve tarieven. In de plaats daarvan wordt een afzonderlijk tarief toegepast, zodat een al te zware belasting van het in één keer ontvangen groot bedrag vermeden wordt.
Welk tarief in 2011? Ten tijde van deze zaak was het afzonderlijk tarief de gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorige jaar waarin er een normale beroepswerkzaamheid was (art. 171, 5, b WIB 92) .
Welk tarief in 2020? Omdat de invulling van het begrip ‘normale beroepswerkzaamheid’ in de praktijk regelmatig tot discussie leidde, is de wet in 2019 retroactief sinds inkomstenjaar 2018 gewijzigd en is het tarief voor een opzegvergoeding de gemiddelde aanslagvoet van ‘het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige 12 maanden belastbare beroepsinkomsten had’. Op het eerste gezicht lijkt dit arrest niet meer relevant voor opzegvergoedingen die nu toegekend worden, maar dat klopt niet helemaal.
Waarom is dit arrest ook nu nog van belang? Omdat ook volgens de nieuwe regel de belastbare beroepsinkomsten van het jaar waarvan de gemiddelde aanslagvoet toegepast wordt, volledig mogen bestaan uit VAA en/of geherkwalificeerde huur. Het hoeft niet te gaan om ‘gewoon’ loon in geld. De bedrijfsleider in kwestie zou dus ook gelijk krijgen als het zou gaan over feiten van nu.
Let op 1! U moet wel elke maand van het zgn. referentiejaar belastbare beroepsinkomsten gehad hebben. Een jaar waarin u een tijdje onbezoldigd bedrijfsleider geweest bent, komt dus nooit in aanmerking als referentiejaar.
Let op 2! Onkostenvergoedingen of niet-geherkwalificeerde huur zijn geen belastbare beroepsinkomsten.
Download het arrest van het hof van beroep te Brussel van 15.10.2019 van http://tipsenadvies-belastingen.be/download – code BT 26.15.06.