KLEINE VENNOOTSCHAPPEN - 26.01.2023

Beoordeling groottecriteria vennootschap na wijziging op niveau van verbondenheid

Om te beoordelen of een vennootschap als klein aangemerkt kan worden, wordt rekening gehouden met de vraag of de betrokken vennootschap al dan niet verbonden is aan andere vennootschappen, aangezien de groottecriteria op geconsolideerde basis beoordeeld worden. Wanneer een vennootschap haar verbondenheid met andere vennootschappen verliest, kan dat een impact hebben op haar omvang. De CBN heeft daarvoor reeds duidelijke richtlijnen verstrekt (CBN-advies 2017/10) . Onlangs werden die echter in vraag gesteld door het hof van beroep te Gent.

Kleine vennootschappen: fiscaal

Het Wetboek van de Inkomstenbelastingen voorziet in diverse fiscale gunstmaatregelen voor vennootschappen die onder de noemer van kleine vennootschap (in de zin van art. 1:24, §1 tot §6 WVV) vallen. Zo wordt de toepassing van het verlaagde tarief vennootschapsbelasting van 20% op een eerste schijf van € 100.000 (art. 215, lid 2 WIB 92) voorbehouden aan vennootschappen die onder meer aan die voorwaarde voldoen. Daarnaast geldt het gunstregime van de liquidatiereserves, het zgn. VVPR-ter-regime (art. 184quater WIB 92) , ook enkel voor vennootschappen die aan die definitie beantwoorden. Ook op het vlak van de investeringsaftrek (art. 201, §1 WIB 92) en de (verhoogde) notionele-interestaftrek (art. 205quater, §4 WIB 92) gelden afwijkende gunstmaatregelen.

Ten slotte worden kleine vennootschappen ook geweerd uit het toepassingsgebied van een aantal ongunstige fiscale maatregelen, zoals de beperking van de overdracht van (aanloop)verliezen tot 70% van het resterende resultaat (art. 207, lid 6 WIB 92) .

Gelet op de ruime waaier aan afwijkende maatregelen voor kleine vennootschappen, kan eigenlijk gesteld worden dat het Wetboek van de Inkomstenbelastingen in een duaal systeem voorziet wat betreft de vennootschapsbelasting: (i) een algemeen basisregime, dat voor alle vennootschappen geldt, en daarnaast (ii) een gunstregime dat uitsluitend van toepassing is op kleine vennootschappen in de zin van artikel 1:24, §1 tot §6 WVV.

Wanneer klein?

Artikel 1:24, §1 WVV definieert ‘kleine vennootschappen’ als vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan een van de volgende criteria overschrijden:

  • jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50;
  • jaaromzet (exclusief btw): € 9.000.000;
  • balanstotaal: € 4.500.000.

Merk op dat voor de notie ‘jaaromzet’ in sommige gevallen niet enkel rekening gehouden moet worden met de omzet, zoals die blijkt uit code 70 van de resultatenrekening. Wanneer de opbrengsten die voortvloeien uit het gewoon bedrijf van een vennootschap voor meer dan de helft bestaan uit opbrengsten die niet aan de omschrijving beantwoorden van de post omzet, moet onder de notie omzet immers het totaal van de bedrijfs- en financiële opbrengsten, met uitsluiting van de niet-recurrente opbrengsten, begrepen worden (art. 1:24, §5 WVV) .

Wanneer meer dan een van de genoemde criteria overschreden wordt (en de onderneming dus haar kwalificatie van kleine onderneming dreigt te verliezen) of niet meer overschreden wordt (waardoor de onderneming (opnieuw) in aanmerking kan komen voor de kwalificatie van kleine onderneming), heeft dat slechts gevolgen wanneer die feitenconstellatie zich gedurende twee achtereenvolgende boekjaren voordoet (art. 1:24, §2 WVV) . Het verlies van de hoedanigheid van kleine onderneming, dan wel het (her)verwerven van die kwalificatie, situeert zich dan ook pas vanaf het boekjaar dat volgt op het boekjaar tijdens hetwelk meer dan een van de criteria voor de tweede keer overschreden werden of niet meer overschreden werden. Er is met andere woorden een uitgestelde werking gekoppeld aan het (niet) overschrijden van de criteria.

Als de vennootschap aan een of meerdere andere vennootschappen verbonden is in de zin van artikel 1:20 WVV, worden de criteria inzake omzet en balanstotaal op geconsolideerde basis beoordeeld. Voor het criterium inzake het personeelsbestand wordt het totaal gemiddeld aantal werknemers van de betrokken vennootschappen samengeteld en afgezet ten opzichte van het grensaantal van 50.

Wat als verbondenheid wijzigt?

De beoordeling op geconsolideerde basis levert vragen op wanneer er zich een verandering voordoet in de verbondenheid tussen vennootschappen. Meer concreet stelt zich de vraag hoe de uitgestelde werking van de overschrijding (of niet-overschrijding) van de groottecriteria toepassing vindt, wanneer er sprake is van een wijziging op het niveau van de verbondenheid van de vennootschap met een of meerdere andere vennootschappen, bv. in de hypothese waarin een moedervennootschap haar deelnemingen verkoopt, en daardoor niet langer verbonden is aan haar vroegere dochtervennootschap(pen).

De CBN heeft daaromtrent een duidelijk standpunt ingenomen (advies 2017/10 van 19.04.2017 – Groottecriteria art. 15 W.Venn. – Verbonden vennootschappen – Verschillende afsluitingsdata – Wijziging consolidatiekring) . Ze stelt namelijk dat – indien een vennootschap op balansdatum niet langer verbonden is – de toetsing van de groottecriteria ook voor de voorafgaande jaren moet plaatsvinden op enkelvoudige basis (CBN-advies 2017/10, nr. 7) . Anderzijds moeten de criteria in hoofde van een vennootschap die op balansdatum een moedervennootschap is, op geconsolideerde basis getoetst worden voor de voorafgaande jaren; ongeacht of die vennootschap tijdens die voorafgaande jaren moedervennootschap was.

Standpunt CBN in twijfel getrokken

Een recent arrest van het hof van beroep te Gent toont aan dat niet zonder meer teruggevallen kan worden op het standpunt van de CBN (Gent, 08.11.2022, 2021/AR/1782) . De zaak heeft betrekking op een vennootschap die sinds mei 2017 geen deel meer uitmaakt van een vennootschapsgroep. Inzake de beoordeling van de grootte van de vennootschap per 31 december 2017, werd – in navolging van het CBN-advies – rekening gehouden met de toepassing van de groottecriteria op enkelvoudige basis (voor de twee voorafgaande boekjaren 2015 en 2016), waardoor geconcludeerd werd dat de vennootschap (net wegens die enkelvoudige toetsing) als een kleine vennootschap kwalificeerde.

De fiscus weigerde echter die redenering te volgen, en verwees in algemene bewoordingen naar de uitgestelde werking van de groottecriteria, op grond waarvan de vennootschap ook in boekjaar 2017 nog als een (middel)grote vennootschap aangemerkt moet worden, gelet op het ononderbroken overschrijden van de criteria (weliswaar op geconsolideerde basis) voor de voorafgaande boekjaren 2015 en 2016. De fiscus betwist daarmee de juistheid van het CBN-advies 2017/10.

Tot op heden is de discussie onbeslist, en overweegt het hof een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie, aangezien artikel 1:24, §2 WVV de omzetting vormt van de Europese Accountancyrichtlijn (art. 3, 10 van richtlijn 2013/34/EU, 26.06.2013) .

Onzekerheid troef

Uit het bovenstaande volgt dat er tot op heden onzekerheid bestaat aangaande de toetsing van de groottecriteria in het geval er zich een wijziging in verbondenheid manifesteert.

Dat heeft onder meer een impact op holdingvennootschappen die hun onderliggende deelnemingen verkopen, en – op grond van een retroactieve individuele toetsing – als kleine vennootschap aangemerkt kunnen worden voor het jaar van vervreemding op grond van het CBN-advies 2017/10. Die vennootschappen kunnen – op grond van die redenering – voor de inkomsten die in het kader van de verkoop gerealiseerd werden, immers terugvallen op een toepassing van de liquidatiereserveregeling (voorbehouden voor kleine vennootschappen). Wanneer zou blijken dat de beoordeling van de grootte van een voormalige moedervennootschap op een andere manier ingevuld moet worden, kan dat er bijgevolg toe leiden dat een dergelijke vennootschap voortaan geen toepassing meer zal kunnen maken van de liquidatiereserve na verkoop van de onderliggende deelnemingen. Daardoor kan de finale belastingdruk voor de achterliggende aandeelhouders substantieel toenemen. Voorlopig blijft het evenwel koffiedik kijken of het zover komt.

  • Indien een vennootschap op balansdatum niet langer verbonden is, moet de toetsing van de groottecriteria volgens de CBN voor de voorafgaande jaren eveneens op enkelvoudige basis gebeuren.
  • Op die basis kan een holding die haar deelnemingen verkoopt als kleine vennootschap aanzien worden voor het jaar van vervreemding, waardoor ze de winst die ze daarbij realiseert kan aanwenden om liquidatiereserves aan te leggen.
  • De fiscus is het niet eens met die visie van de CBN. De discussie ligt momenteel voor bij het hof van beroep te Gent. Aangezien de groottecriteria een omzetting inhouden van de Europese Accountancyrichtlijn, overweegt het hof van beroep een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof van Justitie, waardoor de onzekerheid nog enige tijd kan aanhouden.

Contactgegevens

Larcier-Intersentia | Tiensesteenweg 306 | 3000 Leuven

Tel.: 0800 39 067 | Fax: 0800 39 068

contact@larcier-intersentia.com | www.larcier-intersentia.com

 

Maatschappelijke zetel

Lefebvre Sarrut Belgium NV | Hoogstraat 139 - Bus 6 | 1000 Brussel

RPM Bruxelles | TVA BE 0436.181.878