AFTREKBARE KOSTEN - 31.08.2016

Europese aftrekbeperking interesten nu definitief geregeld?

Op 21 juni 2016 bereikten de EU-lidstaten een politiek akkoord over een aangepaste versie van de ‘Anti-Tax Avoidance’-richtlijn.

Vanaf welke drempel wil Europa nu concreet de aftrek van interestkosten beperken? Hoe wordt die grens berekend?

Via welke uitzonderingsmaatregelen ontsnapt u mogelijk toch nog aan die aftrekbeperking?

Richtlijn

‘Fiscale ebitda’-grens

Europa wil de netto-interestaftrek beperken tot een zgn. ‘benchmark fixed interest’, geplafonneerd op 30% van de ‘fiscale ebitda’ van de ontlener. De EU-lidstaten mogen desgewenst een lager percentage hanteren. In veel landen, o.m. in Duitsland, bedraagt dat percentage echter nu al 30%. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat de Belgische wetgever zich daarbij zal aansluiten.

Om die fiscale ebitda te bepalen, vertrekt u van de belastbare winst van het boekjaar. U telt daar achtereenvolgens de nettofinancieringskosten, de belastingen en de fiscaal aanvaarde afschrijvingen bij op. De nettofinancieringskosten zijn daarbij gelijk aan de interestkosten verminderd met de belastbare inkomsten uit financiële vaste activa. Belastbare inkomsten uit financiële vaste activa komen dus in mindering van de interestkosten om de netto-interest te berekenen. Tot die inkomsten behoren in principe ook de dividendinkomsten, maar enkel in de mate dat het om belastbare dividenden gaat. Of u de dividenden die de 95% DBI-aftrek genieten en de gerealiseerde netto-meerwaarden op aandelen die aan 0,412% belast worden ook in mindering mag brengen van de financieringskosten, omdat ze niet 100% belastingvrij zijn, is momenteel onduidelijk.

Iedere lidstaat mag autonoom beslissen om de overdracht naar de volgende boekjaren toe te laten van zowel het gedeelte van de interestaftrek dat niet effectief aftrekbaar is (bv. omwille van fiscaal overdraagbare verliezen) als van het gedeelte dat niet aftrekbaar is omwille van het ebitda-plafond.

Financieringskosten

Omdat Europa de zaken ruim ziet, heeft de richtlijn het niet enkel over interestkosten, maar wel over financieringskosten. De aard van de schuld (lening, obligatie, ...) en van de interestvoet (vast, variabel, winstdelend, ...) en het fiscaal statuut van de genieter (al dan niet effectief onderworpen aan belasting) en de verbondenheid tussen de ontlener en uitlener (al dan niet tussen verbonden ondernemingen) doen er voor Europa niet toe. Dat blijkt ook uit de geciteerde voorbeelden, waaronder we ook interest betaald aan leasingmaatschappijen of geboekt als gevolg van alternatieve financieringsvormen (bv. zerobonds) terugvinden. Zelfs financieringskosten die naar hun aard geen zuivere interesten zijn (guarantee fees, commitment fees, arrangement fees, ...) zouden meetellen. Dat soort fees zijn in België momenteel in principe wel nog zonder restricties aftrekbaar.

Uitzonderingsbepalingen

Beperkingen

De lidstaten mogen ervoor opteren om zgn. ‘stand-alone entities’ niet te onderwerpen aan de ebitda-beperking. Dat zijn ondernemingen die niet tot een groep behoren en die geen verbonden ondernemingen of buitenlandse vaste inrichtingen hebben. Daarnaast is er ook een zgn. de minimis-bepaling waardoor financieringskosten tot een bepaalde drempel per jaar niet onder de nieuwe beperkingen vallen. Waar er eerder nog sprake was van een drempel van € 1.000.000, is die drempel nu verhoogd tot € 3.000.000.

Zelfs wanneer een EU-lidstaat geen fiscale consolidatie toepast, heeft ze de mogelijkheid de drempel van € 3.000.000 op groepsniveau toe te passen. Het is echter niet duidelijk welke groepsvennootschap dan geconfronteerd zal worden met een beperking van de interestaftrek en wie de ‘de minimis’-regel zal kunnen genieten.

Daarnaast speelt er ook nog een zgn. group ratio. Ofwel blijft de interestkost integraal aftrekbaar zolang de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de ontlener niet meer dan 2% lager is dan dezelfde verhouding berekend op het niveau van de groep. Ofwel is er een bijkomende aftrek, in afwijking van de 30% ebitda-limiet, mogelijk, in functie van de groepsratio eigen vermogen/vreemd vermogen. Hoe dit laatste concreet zal functioneren is momenteel al evenmin duidelijk.

Inwerkingtreding

De EU-lidstaten kunnen beslissen om de ebitda-limiet niet toe te passen voor leningen afgesloten vóór 17 juni 2016. Bestaande leningen komen dan weer wel in het vizier voor zover hun bedrag na die datum verhoogd wordt of de looptijd verlengd wordt. De nieuwe regels zullen in principe uitwerking hebben op 1 januari 2019. Landen die reeds OESO-aanbevelingen inzake interestaftrekbeperkingen ingevoerd hebben die minstens even doeltreffend zijn als deze van de EU-richtlijn, kunnen de implementatie van de ebitda-regel uitstellen tot de OESO een minimumnorm wereldkundig gemaakt heeft en uiterlijk tot 1 januari 2024. De kans is klein dat de EU zal akkoord gaan dat België, op basis van de bestaande 5/1 thincapregel, dit uitstel kan genieten.

  • De drempel waaronder financieringskosten niet onder de nieuwe aftrekbeperkingen vallen is nu verhoogd tot € 3.000.000 per jaar (eerder was er sprake van € 1.000.000).
  • De lidstaten mogen ‘stand-alone entities’, ondernemingen die niet tot een groep behoren en die geen verbonden vennootschappen of buitenlandse vaste inrichtingen hebben, uitsluiten van de nieuwe regeling.
  • In België zullen de aftrekbeperkingen in principe op 1 januari 2019 in voege treden. Eerder was er nog sprake van een inwerkingtreding in 2018. De beperkingen gelden niet voor leningen afgesloten vóór 17 juni 2016, mits het bedrag van die leningen achteraf niet verhoogd wordt en hun looptijd niet verlengd wordt.

Contactgegevens

Larcier-Intersentia | Tiensesteenweg 306 | 3000 Leuven

Tel.: 0800 39 067 | Fax: 0800 39 068

contact@larcier-intersentia.com | www.larcier-intersentia.com

 

Maatschappelijke zetel

Lefebvre Sarrut Belgium NV | Hoogstraat 139 - Bus 6 | 1000 Brussel

RPM Bruxelles | TVA BE 0436.181.878