UITWINNINGSVERGOEDING - 21.06.2018

Niet-concurrentiebeding nietig, dus bewijslast weg?

Als een vertegenwoordiger cliënteel aanbracht, heeft hij bij ontslag recht op een uitwinningsvergoeding. Staat er een niet-concurrentiebeding in het contract, dan draagt u de bewijslast. Wat als dat beding nietig is? Cassatie licht toe...

Cliënteel aangebracht of niet?

Uitwinningsvergoeding. Een handelsvertegenwoordiger met meer dan één jaar anciënniteit die ontslagen wordt (zonder dringende reden), kan recht hebben op een zgn. uitwinningsvergoeding voor het verlies van cliënteel. Deze vergoeding bedraagt drie maanden loon plus één maand extra loon per begonnen schijf van vijf jaar anciënniteit.

Voorwaarden. Opdat men recht zou hebben op de uitwinningsvergoeding, moeten er twee voorwaarden vervuld zijn: de vertegenwoordiger heeft nadeel geleden door de beëindiging én hij heeft cliënteel aangebracht tijdens de tewerkstelling.

Bewijslast. Als er een concurrentiebeding in het contract staat, is het aan u om het bewijs te leveren dat de vertegenwoordiger geen cliënteel aangebracht heeft. Er speelt dan immers een vermoeden (in zijn voordeel) dat dit wél het geval is.

Wat is er gebeurd?

Het beding. In het contract van een vertegenwoordiger staat een beding met als titel ‘Discretie en niet-concurrentiebeding’ en als inhoud: “De werknemer verbindt zich tot het niet informeren van derden over de professionele geheimen van de werkgever, om geen daden van onwettige concurrentie te stellen, noch om de naam en de reputatie van de werkgever in diskrediet te brengen” .

De discussie. Na zijn ontslag vordert de vertegenwoordiger de betaling van een uitwinningsvergoeding. Vermits de werkgever niet kan aantonen dat hij geen cliënteel aangebracht zou hebben, meent hij daarop recht te hebben. De werkgever vindt dan weer dat de bewijslast niet bij hem ligt.

Wat heeft de rechter gezegd?

Nadat de werkgever al ongelijk gekregen heeft in beroep (arbh. Luik, 08.01.2016) , vangt hij ook bot bij het Hof van Cassatie. Ook al gaat het in casu om een nietig niet-concurrentiebeding (het is o.a. niet beperkt in de tijd noch in geografisch opzicht), toch wil dat niet zeggen, aldus het Hof, dat het vermoeden van aanbreng van cliënteel niet meer zou gelden. Dat is wél het geval en dus is het nog altijd aan de werkgever om het tegendeel aan te tonen (wat die in casu helemaal niet kon, zo had het arbeidshof geoordeeld).

Wat moet u ervan onthouden?

Vreemde interpretatie... Het is inderdaad vreemd dat het beding in kwestie als een niet-concurrentiebeding gekwalificeerd werd. Buiten de titel lijkt het er nl. helemaal niet op en bevat het enkel een herhaling van de wettekst inzake oneerlijke concurrentie, wat echter niets te maken heeft met beperkingen aan het al of niet kunnen ‘vertrekken’ naar een concurrerend bedrijf.

... maar juiste conclusie. Los van het feit of het betrokken beding nu al dan niet een (nietig) niet-concurrentiebeding was, de stelling die het Hof van Cassatie met dit arrest poneert, is belangrijk: ook als een (fatsoenlijk geformuleerd) niet-concurrentiebeding nietig zou blijken, bv. omdat de zgn. loonvoorwaarde niet vervuld zou zijn, dan nog blijft het vermoeden van aanbrengen van cliënteel spelen; m.a.w. dan nog zal er een zware bewijslast op u blijven rusten!

Hof van Cassatie, 19.03.2018. De uitspraak is contra de werkgever.

Ook als het niet-concurrentiebeding nietig is (omdat het niet aan een van de vele voorwaarden voldoet), blijft het zo dat u moet bewijzen dat de vertegenwoordiger geen cliënteel aangebracht heeft. U kunt zich dankzij de nietigheid dus niet verschuilen achter het argument dat hij het tegendeel maar moet bewijzen.

Contactgegevens

Larcier-Intersentia | Tiensesteenweg 306 | 3000 Leuven

Tel.: 0800 39 067 | Fax: 0800 39 068

contact@larcier-intersentia.com | www.larcier-intersentia.com

 

Maatschappelijke zetel

Lefebvre Sarrut Belgium NV | Hoogstraat 139 - Bus 6 | 1000 Brussel

RPM Bruxelles | TVA BE 0436.181.878