Btw-uitvoervrijstelling: binnen welke termijn moeten de goederen uitgevoerd worden?
Wettelijk kader
Vrijstelling artikel 39 W.Btw
Op basis van artikel 39 W.Btw zijn van de btw vrijgesteld:
- de leveringen van goederen die door of voor rekening van de verkoper worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de EU;
- de leveringen van goederen die door of voor rekening van een niet in België gevestigde koper worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de EU, met uitzondering van de door de koper zelf vervoerde goederen bestemd voor de uitrusting of de bevoorrading van pleziervaartuigen en sportvliegtuigen of van andere vervoermiddelen voor privégebruik, en van de door een reiziger in zijn persoonlijke bagage meegenomen goederen.
Voorwaarden, formaliteiten en bewijzen
Deze vrijstelling wordt verleend voor zover de voorwaarden zijn vervuld, de formaliteiten worden nagekomen en de bewijzen worden geleverd die hierbij zijn bepaald. Het is uiteraard aan de verkoper, die de vrijstelling van btw inroept, om deze te bewijzen.
Een kopie van de verkoopfactuur of, bij ontstentenis van een verkoopfactuur, een verzendingsstuk dat alle gegevens van een verkoopfactuur bevat, moet worden afgegeven op het douanekantoor waar, overeenkomstig de douanereglementering inzake uitvoer, een aangifte ten uitvoer (EXA-document) moet worden ingediend.
De verkoper van de goederen moet op elk moment in het bezit zijn van alle stukken waaruit de echtheid van de uitvoer blijkt. Hij moet ze op ieder verzoek aan de met de controle belaste ambtenaren kunnen voorleggen. Die stukken zijn, onder meer, de bestelbons, de vervoerdocumenten, de betalingsstukken alsook de aangifte ten uitvoer (KB nr. 18, art. 2 en 3) .
In de praktijk hecht de Administratie veel belang aan de uitvoeraangifte, die door de douane wordt gevalideerd. Het is hierbij ook van belang om over het juiste exemplaar 3 van dat gevalideerde uitvoerdocument te beschikken. Het zgn. uitvoergeleidedocument levert immers geen bewijs van de uitvoer.
Binnen welke termijn uitvoeren?
Geen termijn voorzien in de wetgeving
T.a.v. goederen (andere dan landvoertuigen) die naar een plaats buiten de EU worden vervoerd door de verkoper, door de dienstverrichter of voor hun rekening, schrijft de wetgeving geen termijn voor waarbinnen de uitvoer moet worden gerealiseerd. Dat is logisch aangezien er zich voor de effectieve uitvoer geen belastbaar feit voordoet en de belasting niet opeisbaar wordt. Het belastbaar feit vindt immers plaats en de belasting wordt opeisbaar op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de koper of de afnemer.
Mocht er eventueel toch een subsidiaire oorzaak van opeisbaarheid plaatsvinden, dan kan de leverancier of verkoper steeds de opschorting van betaling van de btw toepassen en moeten de goederen worden uitgevoerd binnen een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop de subsidiaire oorzaak van opeisbaarheid van de btw zich heeft voorgedaan. Deze termijn van opschorting kan echter worden verlengd (KB nr. 18, art. 15) .
Wel termijn in administratieve commentaar
De Administratie heeft evenwel in haar administratieve aanschrijving (E.T. 97.795, 01.03.2001) aangaande de uitvoervrijstelling gesteld dat de uitvoer (indien door de koper) onmiddellijk na de terbeschikkingstelling aan de koper moet worden verricht en, in elk geval, binnen de termijn die strikt nodig is om de goederen te vervoeren van de plaats waar ze ter beschikking worden gesteld van deze persoon tot het douanekantoor van uitgang, waar ze de EU verlaten.
Hof van beroep te Antwerpen
Standpunt Administratie
De Btw-administratie aanvaardt de echtheid van de uitvoer van een paard buiten de EU, wat overigens blijkt uit de door de paardenfokker in hoger beroep voorgelegde stukken, maar stelt dat de vrijstelling wegens uitvoer toch niet kan worden toegekend, omdat de uitvoer niet onmiddellijk na de terbeschikkingstelling plaatsvond en in elk geval niet binnen de termijn die strikt nodig is om de goederen te vervoeren van de plaats waar ze ter beschikking van de koper worden gesteld tot het douanekantoor van uitgang, waar ze de EU verlaten.
Standpunt rechter
In haar arrest van 20.06.2023 stelt het hof dat de uitvoer, die in dit concreet geval is gebeurd een aantal maanden na de verkoop, toch aanvaard wordt en er bijgevolg geen probleem is aangaande de toegepaste btw-vrijstelling op de uitgaande factuur vanwege de leverancier.
Het hof verwijst daarbij naar de wetgeving zelf en het uitvoeringsbesluit (KB nr. 18) waarin geen termijn is bepaald waarin de goederen moeten worden uitgevoerd. Er wordt niet bepaald dat de uitvoer onmiddellijk moet gebeuren en ook niet binnen de termijn die strikt noodzakelijk is voor de uitvoer. Deze voorwaarde is niet voorzien in de wetgeving en is bijgevolg in strijd met het legaliteitsbeginsel. Het hof voegt er bovendien aan toe, dat ook uit de arresten van het Hof van Justitie geen bijkomende voorwaarde blijkt inzake de termijn waarbinnen de uitvoer moet worden gedaan. Het hof besluit dan ook dat, in deze concrete zaak, de uitvoer als bewezen wordt beschouwd, ook al gebeurt de effectieve uitvoer enkele maanden na de verkoop waarop de vrijstelling van btw werd toegepast.
Let wel, de betreffende goederen mogen niet gebruikt worden voor andere doeleinden in de periode tussen de verkoop en de effectieve uitvoer.
Deze uitspraak is volgens ons volledig in overeenstemming met de Belgische wetgeving en de Europese rechtspraak die erop betrekking heeft. Het is overigens vrij logisch dat wanneer de effectieve uitvoer van de goederen vertraging oploopt omdat de goederen nog onderworpen moeten worden aan bepaalde testen en eventueel moeten voldoen aan andere voorwaarden voorzien in andere wetgevingen om effectief te kunnen worden vervoerd naar de plaats van aankomst, dit geen beletsel kan zijn voor de toepassing van de btw-vrijstelling.
Luc Heylens
Belastingadviseur ITAA, bestuurder LH VAT Consult