Nieuw recht op toelichting over inhoudingen door ziekenhuis
Nieuw KB over kosten inzake prestaties
Volgens de Ziekenhuiswet kunt u door het ziekenhuis aangesproken worden om drie soorten kosten te vergoeden: de kosten voor facturatie, tarifering en inning die maximaal 6% bedragen; de kosten veroorzaakt door medische prestaties die niet door het BFM vergoed worden; en de bijdrage ter verwezenlijking van de maatregelen om de medische activiteit in het ziekenhuis in stand te houden of te bevorderen. Wat de tweede categorie kosten betreft, heeft de wet altijd al gezegd dat het een en ander door een KB verduidelijkt kan worden: “De Koning kan een opsomming geven van de kosten waarmee rekening gehouden moet worden. En hij kan normen stellen voor de evaluatie van de aanrekening van de kosten”(art. 155, §3 Ziekenhuiswet) . Van een echte opsomming is weliswaar geen sprake in het KB dat in dit verband al enige tijd gepubliceerd is en op 1 januari 2024 in voege zal treden (KB 12.07.2023, BS 06.10.2023) . Hierna gaan we na wat het KB wél doet.
Wat legt het KB op aan het ziekenhuis?
Aantonen van de noodzaak. Het KB verandert op het eerste gezicht weinig aan de bestaande principes, maar het verduidelijkt die wel. Zo stelt het dat alleen kosten aangerekend mogen worden die daadwerkelijk gemaakt werden. Er moet ook door het ziekenhuis aangetoond worden dat voor die kosten geen overheidsfinanciering bestaat (door het BFM of via de regio’s) én dat alle maatregelen genomen werden om ze zorgvuldig te beheersen.
Aantonen van de herkomst. Wat de tarieven voor deze kostenaanrekening betreft (de facto zijn die meestal in percenten), verduidelijkt het KB dat die gebaseerd moeten zijn op gegevens die de kosten verantwoorden. Concreet stelt het dat de aard en het bedrag van de kosten eruit moeten blijken, maar ook (1) de toewijzing van die kosten voor elke groep van diensten van het ziekenhuis; (2) of ze rechtstreeks of onrechtstreeks veroorzaakt zijn door de medische prestaties; en (3) hoe de kosten verdeeld worden over de medische diensten.
Wat kunt u daar als arts mee doen?
Bewijslast bij ziekenhuis. Daar het ereloon eigendom is van de (ziekenhuis)arts, moet elke inhouding kritisch beoordeeld worden. Alleen indien de voorwaarden van artikel 155 Ziekenhuiswet strikt gerespecteerd worden, zijn die inhoudingen dus verantwoord. En het lijdt geen twijfel dat de bewijslast rond de verduidelijkte principes door het KB bij de beheerder gelegd werd. Het is dus aan hem om te bewijzen dat aan de voorwaarden voldaan is.
Recht op toelichting? Al biedt het KB vooral aan de medische raad of aan de financiële commissie munitie om de beheerder om meer toelichting te vragen (over het respecteren van de zonet gestelde voorwaarden), toch heeft u er als individuele arts ook iets aan. Artsen die per prestatie vergoed worden, hebben immers het recht om zelf vragen te stellen rond de rechtmatigheid van de inhoudingen op hun erelonen, zelfs al doet de medische raad dat niet. Dat kan bv. het geval zijn bij inhoudingen voor een bepaalde dienst, waarvan niemand vertegenwoordigd is in de medische raad. Dan kan die dienst aan de beheerder vragen om te bewijzen dat aan de voorwaarden voldaan werd én dan kan die dienst de inhoudingen betwisten indien dat niet bewezen wordt.