Niet behoeftig, dus onderhoudsuitkering niet aftrekbaar?
De heer en mevrouw X claimen in hun belastingaangiftes voor de aanslagjaren 2006 en 2007 de aftrek van ± € 7.500 resp. € 2.800 als onderhoudsuitkeringen. Deze bedragen heeft het koppel betaald aan de ouders van de vrouw, die in een rust- en verzorgingstehuis (rvt) verblijven.
Standpunt Administratie
De fiscus weigert de aftrek van de onderhoudsuitkeringen. Onderhoudsuitkeringen zijn maar aftrekbaar als de genieters ervan behoeftig zijn, en gepaste inspanningen hebben gedaan om niet behoeftig te worden en te zijn. De ouders van de vrouw hebben in het jaar dat ze in het rvt werden opgenomen een handelspand verkocht voor ± € 82.500. De opbrengst van deze verkoop werd echter niet gebruikt om de kosten van het rvt te betalen, maar werd (door mevrouw X) belegd, tegen een interestvoet van slechts 1,5%.
Standpunt rechter
De fiscus krijgt gelijk van de rechter. Onderhoudsuitkeringen van kinderen aan hun ouders zijn fiscaal maar aftrekbaar als de ouders behoeftig zijn. De behoeftigheid moet in feite beoordeeld worden. Uit de feiten in deze zaak blijkt dat de ouders niet behoeftig waren. Ze hadden immers de opbrengst van de verkoop van het handelspand kunnen gebruiken om de kosten van het rvt te betalen.
Commentaar
Voorwaarden aftrek. Onderhoudsuitkeringen zijn fiscaal aftrekbaar als aan vier voorwaarden is voldaan (art. 104, 1° WIB 92) . De uitkering moet ten eerste betaald worden ter uitvoering van een verplichting van het Burgerlijk Wetboek (BW) of het Gerechtelijk Wetboek of de Wet op de wettelijke samenwoning. Ten tweede mag de verkrijger geen deel uitmaken van het gezin van de persoon die de uitkering betaalt. Ten derde moet een niet-gekapitaliseerde uitkering in principe regelmatig worden betaald. Tot slot moet de betaling door bewijsstukken worden gerechtvaardigd.
Behoeftigheid. Dat de verkrijgers van de uitkering behoeftig moeten zijn, is op het eerste gezicht geen voorwaarde voor de fiscale aftrekbaarheid, want dit staat niet in de fiscale wet. Deze voorwaarde blijkt echter onrechtstreeks uit de verwijzing naar het BW, dat zegt dat de uitkering voor levensonderhoud slechts wordt toegestaan in verhouding tot de behoeften van wie ze vordert en het vermogen van wie ze verschuldigd is (art. 208 BW) .
Hoe beoordelen? De behoeftigheid moet in feite beoordeeld worden, geval per geval. Wie over een vermogen beschikt dat niet rendeert, zoals hier het geld uit de verkoop van het handelspand, moet dit normaal wel eerst te gelde maken voor er sprake kan zijn van behoeftigheid.
Let op! Het feit dat de genieters de onderhoudsuitkering hebben aangegeven en er eventueel ook werkelijk op werden belast, is niet van belang voor de beoordeling van de aftrekbaarheid. Zoals ook andere rechters al hebben beslist, bestaat er immers geen parallellisme tussen de aftrekbaarheid van de uitkering door de schuldenaar en de belastbaarheid ervan bij de begunstigde (Brussel, 23.06.2000 en 18.11.2010; Gent, 23.09.2004; Brugge, 13.06.2012) .
Download het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 13.12.2016 van http://tipsenadvies-belastingen.be/download – code BT 23.13.07.