Wie moet de ‘werkelijke waarde’ bewijzen?
De Belgische vennootschap Y verwerft in 2004 voor € 237.361 aandelen van de Poolse vennootschap Z. Op 30 september 2016 draagt ze deze aandelen over aan A, een verbonden vennootschap, voor € 33.296.797. Op dezelfde dag verkoopt ze die in ruil gekregen aandelen van A voor diezelfde prijs aan nog een andere groepsvennootschap. In haar belastingaangifte vermeldt ze een belastingvrije meerwaarde op aandelen van € 33.059.166.
Standpunt Administratie
Volgens de fiscus is de waarde bij de transacties op 30 september 2016 overdreven. De werkelijke waarde zou gelijk zijn aan de boekwaarde, dus € 237.361. De € 33.059.166 is volgens de fiscus geen belastingvrije meerwaarde, maar gewoon belastbare winst.
Standpunt rechter
De fiscus krijgt ongelijk. Het is aan hem om aan te tonen dat de door de partijen gehanteerde waarde niet overeenstemde met de werkelijke waarde, zijnde de prijs die een onafhankelijke derde in gelijkaardige omstandigheden op hetzelfde tijdstip bereid zou zijn te betalen. De fiscus verschuift ten onrechte de bewijslast naar de belastingplichtige. Op geen enkele manier poogt hij te bewijzen dat de werkelijke waarde van de aandelen slechts € 237.631 op 30 september 2016 bedroeg. De waardering door de partijen daarentegen was gebaseerd op een onafhankelijke waardering van het voornaamste actief van Z (een vastgoedproject), en de fiscus toont niet aan dat die waardering verkeerd was.
Commentaar
Verrekenprijsdiscussie. Dit arrest betreft in essentie een zgn. verrekenprijsdiscussie: een discussie over wat de juiste prijs is van goederen of diensten bij transacties tussen verbonden partijen. De fiscale relevantie is dat via over- of onderwaarderingen van goederen of diensten aan fiscale optimalisatie kan worden gedaan (= optimalisatie door belastbare winst te verschuiven naar de partij die er minder of geen belasting op moet betalen).
Wie draagt bewijslast? Zoals deze rechter terecht benadrukt, moet de fiscus aantonen dat de prijs die u heeft gehanteerd hoger of lager is dan de werkelijke waarde of de marktwaarde. Pas als hij dat heeft gedaan, ligt de bal in uw kamp. U moet dan de omstandigheden bewijzen die de hogere of lagere waarde verantwoorden.
Wat moet de fiscus bewijzen? Het volstaat niet dat de fiscus bewijst dat andere waarderingsmethodes dan degene die u heeft gebruikt, leiden tot een andere waarde dan de uwe. Hij moet aantonen dat uw waardering niet redelijk en betrouwbaar is, m.a.w., dat deze waardering niet overeengekomen zou zijn tussen onafhankelijke partijen.
Andere kwestie, zelfde principe. Waardering is ook belangrijk wanneer u samen met uw vennootschap een pand gesplitst aankoopt. U heeft dan belang bij een hoge waarde van het vruchtgebruik, omdat u dan minder moet betalen voor de blote eigendom. In een discussie met de fiscus geldt dan hetzelfde principe als in een verrekenprijskwestie. Onderbouwt u de overeengekomen waarde van het vruchtgebruik met objectieve gegevens, en toont u aan dat u op dezelfde wijze heeft gewerkt als wanneer de vruchtgebruiker niet uw vennootschap was geweest, dan kan de fiscus geen onderwaardering van de blote eigendom belasten bij u.
Ga naar uw online artikel en download het arrest van het hof van beroep te Gent 03.10.2023